De algemene vergadering van de Vlaamse Atletiekliga duidde zaterdag Gery Follens, de secretatis van AC Lyra, aan als nieuwe voorzitter. Hij neemt de fakkel over van Eddy De Vogelaer, die liefst zestien jaar in functie was. Follens wil vooral bijsturen op vlak van marketing en communicatie, zo vertelt hij in zijn eerste interview als VAL-voorzitter.
Laat ons beginnen met de meest voor de hand liggende vraag: waarom heb jij je kandidaat gesteld als voorzitter?
“Dat idee leefde bij mij al vier jaar. Doorheen de jaren heb ik mij wat opgewerkt binnen de VAL, en heb daarbij het gevoel gekregen dat ik een positieve invloed kan uitoefenen op de sport. In het bestuur heb ik verschillende functies bekleed en daar voelde ik me telkens heel goed bij, maar nu was het tijd om een stap hogerop te gaan. Ik wil de federatie een nieuwe schwung geven, nog versterken wat de laatste jaren al goed ging en bijstellen wat misliep.”
Wat loopt er goed?
“Door de juiste mensen op de juiste plaats te zetten hebben we grote stappen voorwaarts gezet op beleidsvlak. De commissies competitie en recreatie, om er maar twee te noemen, draaien goed en leveren een grote meerwaarde. Op het recreatieverhaal zit wel nog marge: we kunnen nog meer mensen betrekken.”
Wat loopt er mis?
“Op vlak van communicatie is er heel wat werk aan de winkel. Het is al vaak de oorzaak van problemen geweest: dingen die verkeerd begrepen worden, die op een verkeerd moment gecommuniceerd worden of veel te laat meegedeeld worden. Dat leidt tot grote frustraties. We moeten durven voor de spiegel te staan en toegeven dat er de laatste jaren veel is misgelopen door onze slechte communicatie. Er is zo veel positief te melden over onze sport, maar dan moeten we dat ook uitdragen. We moeten een beetje chauvinistischer durven zijn, want op prestatievlak zijn we goed bezig. Automatisch kom ik dan ook bij het marketingverhaal. De middelen moeten omhoog, dat is duidelijk, maar de twee hangen aan mekaar. Uitstraling en communicatie gaan hand in hand met marketing. Hoe meer en hoe positiever we onder de aandacht komen, hoe meer middelen er kunnen aangetrokken worden.”
Je bent helaas niet de eerste die dat zegt.
“Dat klopt, maar we moeten mensen durven aantrekken die ons daarbij kunnen helpen, specialisten. Behalve mensen aanwerven moeten we ook te rade gaan bij personen die ons gericht kunnen sturen, omdat ze bijvoorbeeld bij andere federaties al dezelfde oefening hebben gemaakt.”
Wat is eigenlijk de rol van een voorzitter? In welke mate kan hij de federatie sturen?
“Je moet je in de eerste plaats omringen met mensen waar je vertrouwen in hebt. Dat is momenteel wel in orde, want de huidige raad van bestuur bestaat uit een sterke groepen mensen met kennis over verschillende domeinen. Om te wegen op het beleid moet je vooral iedereen in dezelfde richting laten kijken. Maar tegelijk moeten ook alle vernieuwende ideeën kansen krijgen, ook al staat niet iedereen er van het begin achter. In de eerste fase is mijn opdracht om rond te tafel te gaan zitten en de vraag stellen: waar zijn we tevreden mee en wat loopt er minder goed?”
Dan rest ons nog het niet onbelangrijke luik topsport. Welke rol moet de VAL daarin spelen?
“De inkomsten vanuit de overheid voor de topsportwerking worden ieder jaar verder beknot, en toch stellen we nog altijd veel middelen ter beschikking van topatleten. De eigen inbreng van de federatie in de topsportwerking is de laatste jaren met 80 procent gestegen. De topatleten zijn nu eenmaal de uithangborden van de federatie.”
Je bent ongetwijfeld bekend met de kritiek dat de Belgische limieten voor kampioenschappen te streng zijn. Ga je voor een versoepeling pleiten?
“Wat ik vooral belangrijk vind is dat we atleten eerlijke kansen geven en dat er voor iedereen op dezelfde manier geselecteerd wordt. Ik ga hier geen grote uitspraken doen over de limieten die al dan niet soepeler moeten, maar we moeten wel onderzoeken of de huidige limieten de gewenste resultaten opleveren. Zal de motivatie van de atleten nog groter worden bij soepelere limieten? Dat is mogelijk, maar dat moeten we eerst onderzoeken. Het doel moet toch zijn om minstens een ronde te kunnen overleven. We moeten vooral ook elke keer, ook voor het veldlopen, met een uitleg naar buiten durven komen: op basis waarvan en met welke criteria wordt er geselecteerd?”